Op naar de grens bij India, de Tarai

TWELLO- Wat is er nou mooier voor een toerist om mee te maken, reizend door Nepal, dan wanneer je een waarschuwingsbord ziet: tijgers! Of als je langs de weg nieuwsgierige aapjes ziet kijken naar voorbij rijdende auto’s, of nog sterker, jouw Nepalese metgezel je gauw wijst op een slang die een kikker verzwelgt. Dat gebeurde allemaal tijdens mijn driedaagse reis naar de grens van India, de Tarai.

De Tarai is vandaag de dag vooral bekend door de laatste schermutselingen tussen India en Nepal (geen benzine, gas of medicijnen). Onze reis gaat naar de vergeten regio Sarlahi, dorp Haripur, zoals de sociaalwerker Arbind tegen me zei. Vergeten, omdat het voor de hulpverleners te ver reizen is, want er is geen vliegveld. Inderdaad, het is een pokkeneind. De heenreis per public bus duurde ongeveer twaalf uur en de terugreis per minibus over de bergroute zeven uur.

Met natte voeten de bus in

Het is nog donker, half zes in de morgen, het regent, als we de bus opzoeken die ons, Menno, voorzitter van stichting El Mundo en Arbind, richting Haripur zal brengen. Om de bushalte te bereiken moeten we twee wegen, hobbelig, met stenen bezaaid, oversteken. Terwijl het verkeer toch al aardig op gang begint te komen. Een Nepalees neemt steeds de kortste weg. Auto’s, vrachtwagens, motorbikes en fietsers zonder licht zijn dan de enige hindernissen die een voetganger moet proberen te nemen. Ik zie toch al slecht in het donker en stapte dus pardoes in een flinke plas met water. Maar ik ben veilig overgekomen, anders zou ik dit artikel niet hebben geschreven. De bus verdient naar Nepalese maatstaven het predicaat excellent met haar beenruimte en prima zitplaats.

Van links naar rechts door de modder

Het is het einde van de regenperiode. De weg is vol modder. De bus heeft moeite zich erdoorheen te ploeteren en maakt soms kleine verschuivingen naar dan weer de ene dan weer de andere kant. Dat geldt alleen maar voor Kathmandu. Eenmaal de stad uit valt het met de modder wel weer mee.

De weg zit vol onoverzichtelijke bochten. Luid toeterend passeert de bus vlak voor een bocht een vrachtwagen of schoolbus om dan op voor het oog nauwelijks meetbare afstand de tegenligger te ontwijken. De wegen zitten vol grote gaten. Je raakt eraan gewend. Het kan ook gebeuren dat de klap die je meekrijgt groter is dan normaal, waardoor je weleens denkt dat sommige van jouw inwendige lichaamsdelen, hier niet met name genoemd om de keurige lezer niet te ontgrieven, je in de keel schieten en je amandelen, tonsillen, een plaats lager in je lijf terecht komen.

Vredesmars

En dan opeens, het is 21 september, stoppen we voor een grote optocht, de mars voor de vrede. Honderden mensen jong en oud met teksten die oproepen tot vrede. Ontroerend, vooral omdat als we enkele kilometers verder zijn, in het gebied van de aanslagen aankomen. Als ik denk dat het einddoel bereikt is, stappen we over op een locale bus die ons een dik half uur verder naar Haripur zal brengen. Maar…als we er zijn staat de ossenwagen klaar, het enige vervoermiddel van deze streek, op de fiets na.

Twee ossen en een kar

Het huis waar wij logeren, dat van de inspecteur van politie, ja ja, ligt aan het einde van het dorp. Ik word in de wagen gehesen, want mijn stramme leden kunnen de opstap niet nemen. Het is wel even wennen, want een dergelijke ossenkar heeft geen luchtbanden en elk klein steentje geeft een bonk in je lijf. Ik lig meer dan ik zit. Goed dat ik toen geen weet had dat de volgende dag ook het dalitsdorp bezocht zou worden per ossenwagen. Doodmoe komen we, het is dan weer donker bij ons logeeradres, aan en we worden verrast door een goede maaltijd. Ik ga slapen op een matras van planken, doe geen oog dicht en sta de volgende morgen op met pijn in de rug. Als ik naar buiten kijk zie ik zover het oog reikt de frisgroene rijstvelden. Hier stop ik. Mijn contact met de dalits en verdere ervaringen worden gebundeld in een boekje: ‘En dat allemaal in één maand Nepal’.

-Wiel Palmen

woensdag 28 september 2016

Deel dit bericht