Vrijdag de dertiende

PROCES-VERBAAL betreffende opgravingen van de lijken van 33 personen te Soesterberg.

Ingevolge een verstrekte opdracht van het Hoofd van den P.O.D., district “Utrecht¬-Oost” betreffende opsporing, onderzoek en identificatie van tijdens den oorlog door den Duitschen bezetting gefusilleerde personen in het district “Utrecht-Oost” is op 18 augustus 1945 naar aanleiding van een op het vliegterrein te Soesterberg gevonden massagraf van 33 personen door ons verbalisanten: ROEL WOLTHUIS, GERRIT KLEINVELD, en CORNELIS VAN DEN BEUKEL, allen rechercheur bij den P.O.D., district “Utrecht¬-Oost”, tevens onbezoldigd rijksveldwachter, gehoord:

PHILIP KERSENBAUM, Rijksduitscher, geboren 16.9.1900 te Essen, boekhouder van beroep, wonende J.P. Coenstraat 102 te Utrecht, zich thans in arrest bevindende in het verblijfkamp Laan 1914 te Amersfoort, die op desbetreffende vragen als volgt verklaarde:—-“Ik was vanaf begin Juli 1940 als kantoorbediende en tolk werkzaam op de Duitse vliegterreinen te Soesterberg. 19 november 1942 omstreeks 14.30 uur kreeg ik van den Oberzahlmeister Smidt de opdracht mij te melden bij den Duitschen majoor Zaiser. Ik meldde mij op het bureau van den voornoemden majoor en trof daar den Hauptmann Tewes aan. Deze verzocht mij enkele ogenblikken te wachten, waarna majoor Zaiser verscheen in gezelschap van twee militaire doktoren, wier namen mij onbekend zijn gebleven. Ik werd in gezelschap van de beide doktoren door majoor Zaiser per auto medegenomen naar de richting van de schietbaan, gevolgd door een auto, waarin de Hauptmann Tewes zich bevond. De geheele weg was afgezet door militairen, hetgeen mij zeer bevreemdde. Wij stopten op den weg achter de schietbaan nabij een open plek en waar een groot aantal Duitsche miliairen met helmen op aanwezig waren. Deze militairen waren leden van de “Horst-Kompagnie” en gewapend met karabijnen. Aan de juist passeerende Obergefreiter Paul Schymocha vroeg ik, wat dit alles te betekenen had. Hij antwoordde mij dat er 33 menschen gefusilleerd zouden worden, afkomstig uit de omgeving van Apeldoorn. Enige tijd later werd ik bij majoor Zaiser geroepen, die zich met Schymocha aan de andere zijde van het terrein bevond en in gesprek was met een mij onbekend officier van de Kriegsgerichtsrat. Deze laatste vroeg mij, hoe lang ik in Holland woonde en of ik lid was van de N.S.D.A.P. en of ik tot zwijgen in staat was. Ik antwoordde geen lid te zijn van de N.S.D.A.P. doch wel te kunnen zwijgen. Hij deelde mij verder mede dat er een doodvonnis moest worden uitgesproken, hetgeen moest worden vertaald in het Nederlandsch, indien de veroordeelden de Duitsche taal niet verstonden. Inmiddels werden commando’s gegeven en stelden een 30-tal militairen zich in drie rijen op met het front naar de achterzijde van de kogelvanger der schietbaan. Links achter dit peloton stonden majoor Zaiser, Hauptmann Tewes, het lid der Kriegsgerichtsrat, de doktoren en ik. Van achter de kogelvanger, werden vervolgens in burger geklede personen voorgeleid, welke twee aan twee waren geboeid en geplaatst werden op ongeveer zes meter voor het vuurpeloton. Zij werden van hun boeien ontdaan en op anderhalve meter afstand van elkaar voor een paal opgesteld. Hierna stapte het lid der Kriegsgerichtsrat naar voren tot op korte afstand van de gevangenen en las een bevel voor in den Duitschen taal, ongeveer luidende als volgt: “Aan de volgende personen wordt medegedeeld dat het aan generaal Christiansen gerichte gratieverzoek is afgewezen en zij onmiddellijk als daders van sabotage en medewerkers van de vijand zullen worden terechtgesteld. Het vonnis zal door middel van den kogel worden voltrokken.

Hier noemde hij de namen der te fusilleren personen. Vervolgens trad hij terug, waarop Oberleutnant Lösch, de commandant van het vuurpeloton, het bevel “geeft acht “en “legt aan” geeft. Löisch stelde op dat tijdstip aan de veroordeelden de vraag, of zij geblinddoekt wenschten te worden. Nadat dit aan enkele personen werd toegestaan, klonk onmiddellijk daarop het bevel “vuur”. Hierop stortten de slachtoffers ter aarde. Een der aanwezige doktoren begaf zich naar de slachtoffers en betastte de pols. De lijken werden nu vervolgens in camouflagedoeken naar een reeds gegraven kuil gedragen en daarin geworpen.

Op deze wijze werden vijfgroepen van zes personen en een zesde groep van 3 ter dood gebracht. Bij de vierde groep bevond zich een persoon wiens beide benen waren geamputeerd. Hij werd door zijn lotgenoten op een soort draagstoel naar de plaats van terechtstelling voor het vuurpeloton geplaatst. Na het beëindigen van de fusilleering verkeerden de leden van het peloton kennelijk in een vrolijken stemming, lachten en maakten grappen. Zij stonden niet onder invloed van sterken drank. Onmiddellijk na het gebeuren verzocht ik aan majoor Zaiser mij te verwijderen, hetgeen mij werd toegestaan. Slechts eenmaal heb ik het vonnis in de Nederlandschen taal moeten vertalen. De door u bedoelde plaats herken ik als de plaats waar de slachtoffers zijn terechtgesteld en begraven. (wij verbalisanten, toonen Kersenbaum voornoemd de plaats van vermoedelijke terechtstelling en begraving).

Na voorlezing en volharding teekent hij zijn afgelegde verklaring in concept.

Waarvan door ons op afgelegden ambtseed is opgemaakt, geteekend en gesloten dit proces¬-verbaal 22 augustus 1945.

De rechercheurs P.O.D. District “Utrecht-Oost”

R.Wolthuis - G. Kleinveld - C.-v.d. Beukel.

Dat massagraf troffen majoor Siedenburg in functie als hoofd van de dienst “Identificatie en Berging Massagraven” en zijn medewerkers in 1945 aan. Nadat de slachtoffers waren opgegraven maakten veel Voorster inwoners de tocht naar Soesterberg om hun familieleden te identificeren.

woensdag 29 november 2017

Deel dit bericht