Column over natuurzaken.

Van Erik-Jan Beekman.

Als kind was ik beetje een dromer. Als ik in de klas zat dan had ik meer belangstelling voor de bomen die aan de andere kant van het glas op het schoolplein stonden, dan voor wat er op het schoolbord gebeurde. Of het nu de witte bloemen van de paardenkastanje waren of de zaadjes van de esdoorns die in het najaar om het schoolgebouw waaiden.

Alles wat buiten gebeurde had mijn belangstelling. Maar nu, jaren later, heb ik dat nog steeds, “gelukkig”. Nu, zo half februari, begint het een stuk langer licht te worden. Na een best wel natte en sombere wintertijd hebben we al weer de nodige zonuren gehad. Je merkt het meteen ook buiten. Vorig jaar had ik op mijn manier enkele plantjes “gered” van een voortijdige dood. Tussen wat groenafval vond ik een paar winterakonieten, verweven met enkele sneeuwklokjes. Zorgvuldig heb ik ze vertroeteld en met goede potgrond in een bakje gezet.

Nog weken hebben we genoten van het uitbundige wit en geel. Na de bloei rest er niets anders dan groen loof. En als de andere tuinplanten gaan groeien verdwijnen ze weer, en wachten ze op het volgende voorjaar. Ik had de bloempot met deze fraaie stinsenplanten in een hoek van het terras laten staan. Gedurende de zomer was de pot verscholen onder de grote witte bloemen van de Annabel die door het gewicht bijna de grond raken. In het najaar laat ik alle uitgebloeide bloemen gewoon lekker staan, de afgevallen bladeren laat ik liggen. Alleen het gazon en de bestrating maak ik blad vrij.

De afgestorven planten en het afgevallen blad zorgen voor een mooie natuurlijke beschutting in de winter. Tijdens wat opruimwerkzaamheden kwam ik pas geleden de bloempot weer tegen. Ik schrok van mezelf dat ik al die maanden zo onachtzaam was geweest naar deze plantjes toe, terwijl ik er eigenlijk een groot zwak voor heb. Nu staan ze net als vorig jaar weer volop samen in bloei. De winterakoniet en het sneeuwklokje, samen in deze bloempot. Ik heb met mezelf afgesproken dat ik ze na de bloei meteen in de volle grond zet. Op een plek waar ze tot in lengte van jaren kunnen blijven staan, om vervolgens te verwilderen tot een groot, geel wit tapijt. In het gazon, onder de takken van de hazelaar. Zoals het hoort voor echte stinsenplanten.

woensdag 19 februari 2020

Deel dit bericht